Neerlands hoop in bange dagen

Het opwindende verhaal van de Friese zeeheld kapitein Adriaan de Roock kwam pas onlangs weer aan het daglicht. Zijn zeereis van 1781, ten tijde van de Vierde Engelse Oorlog, bleek cruciaal voor het behoud van de Nederlandse kolonie Suriname. Ondanks zijn heldhaftige reis, raakte de naam van De Roock langzaam maar zeker in de vergetelheid. 

Als studente geschiedenis van de master Colonial and Global History aan de Universiteit Leiden, kreeg ik in september 2022 als opdracht een research paper te schrijven over Sailing the Dutch Atlantic, onder leiding van maritiem historicus professor Michiel van Groesen. Hiervoor oriënteerde ik me eerst op de kapersbrieven en stuitte ik zo op de Hollandsche Historische Courant van 30 juni 1781. In deze krant staat een samenvatting van het verslag van een zekere kapitein Adriaan de Roock. Daarmee had ik een draadje in handen van een kluwen wol. Het volledige verslag van de Friese kapitein ligt in het Nationaal Archief te Den Haag.

Adriaan de Roock werd geboren op 15 februari 1748 in Zaltbommel te Gelderland. Hij was de zoon van Gerhard de Roock en Esther van Heijningen. De familie De Roock telde veel hooggeplaatste bestuurders als burgemeesters en schouten alsook een generaal-majoor. Over de jeugd van Adriaan de Roock is niet veel bekend. Feit is dat hij op enig moment koos voor een bestuurlijke loopbaan op zee. Hij deed dit voor de Friese Admiraliteit. In 1767 werd hij benoemd tot luitenant ter zee.

De Eendragt

Tussen 1769 en 1770 werd het fregat de Eendragt onder werfbaas Willem Lodewijk van Genth voor de Friese Admiraliteit in Harlingen gebouwd. Het fregat telde 24 kanonnen. In 1771 nam de Friese Admiraliteit opnieuw deel aan een eskader in de Middellandse Zee, waar de Republiek in conflict was met Algiers. Zes jaar later werd vrede gesloten, maar bleven de patrouilles naar de Middellandse Zee doorgaan, omdat zich hier veel zeerovers bevonden. In datzelfde jaar werd De Roock benoemd tot extra ordinaris kapitein bij de Admiraliteit in Friesland. Twee jaar later werd de Eendragt in commissie gesteld aan kapitein Adriaan de Roock. Met dit fregat voer De Roock sindsdien meerdere malen naar de Middellandse Zee, waar hij de Dey van Algiers moest afkopen met geschenken.

Model van het fregat de Eendragt, te vinden in het Rijksmuseum, Amsterdam.

De onwaarschijnlijke reis

Eind november 1780 zeilde Adriaan de Roock met de Eendragt naar Lissabon. Een krappe maand later, op 20 december, verklaarde Groot-Brittannië de Republiek de oorlog. Schout-bij-nacht Lodewijk van Bylandt kreeg begin januari 1781 in Lissabon een order van stadhouder Willem V om de Eendragt naar West-Indië te zenden, om de Nederlandse koloniën aldaar te waarschuwen voor het Britse gevaar. Van Bylandt stuurde daarop De Roock naar de West. In een race tegen de klok zette de kapitein de volgende dag koers naar de Atlantische wereld.

De oversteek was vol gevaren. Zo achtervolgden Engelse kruisers De Roock, maar die wist hij van zich af te schudden door gebruik te maken van ‘de Noordewind en donkere nagt’. Toen hij op 4 maart aankwam beneden de rivier Marowijne, in het oosten van Suriname, maakten drie Engelse kapers jacht op hem. Er volgden enige schermutselingen. De Roock raakte ’s nachts ‘door het ondergaan van de Maan voornoemde Kapers uit het gezigt kwyt’.

De volgende dag gaf hij opnieuw verschillende kapers het nakijken. In de avond arriveerde de Eendragt binnen de Rivier van Suriname. Op 6 maart gaf hij Bernard Texier, de gouverneur van Suriname, schriftelijk kennis van zijn opdracht en voegde een kopie van de order van stadhouder Willem V bij.

Daarna voer de Eendragt weer naar zee op weg naar Berbice, een Nederlandse kolonie aan de noordkust van Zuid-Amerika, om alhier de gouverneur op de hoogte te brengen van de oorlog. Eenmaal voor Berbice aangekomen ontdekten De Roock en zijn mannen dat de Engelsen niet alleen Berbice maar ook Demerary, Essequibo, Sint Eustatius en Curaçao hadden veroverd. 

Voor het behoud van deze koloniën kwam De Roock dus te laat. Hij schreef daarover zeer aangedaan te zijn en twijfelde nog om Berbice te hernemen, maar kon daarvoor geen strijdmacht verzamelen. Bovendien waren er Britse oorlogsbodems in aantocht. En ‘aangezien de ontzaggelyke navale magt der Engelsche in de Westindiën, en de slegte staat van defensie waar in onze Colonien zig voor het grootste gedeelte bevinden’ besloot De Roock niet landinwaarts te gaan. Om meer informatie te vergaren voer de kapitein op 19 maart naar de Franse kolonie Grenada. Onderweg maakten wederom Engelse kapers jacht op de Eendragt.

Vier dagen later arriveerde De Roock voor de haven van Grenada. Daar bevestigde gouverneur Graaf van Durat dat St. Eustatius was genomen, maar wist hij niet of Curaçao eveneens in Engelse handen was gevallen. Een dag later verminderde de mannen van de Eendragt de lekkages en pompten ze het water uit het fregat. Omdat de Engelsen onderweg waren naar Grenada besloot De Roock terug naar zee te gaan.

Eenmaal op zee twijfelde De Roock of hij nog langer gevolg moest geven aan de order van Van Bylandt. Na ‘rype overweeging by Scheeps-Krygraad’ besloot De Roock met zijn officieren eensgezind om met spoed terug te keren naar de Republiek. Daarvoor waren verschillende redenen: ‘door het wegneemen van het Eiland St. Eustatius’ kon niet verder aan de opdracht van Van Bylandt worden voldaan, varen naar Curaçao zou zonder order te gewaagd zijn, er was nog weinig voorraad en ‘scheepsbehoefte’ aan boord, het schip was lek en de spijkerhuid was zodanig door wormen ‘doorvreeten’ dat enkele planken losgeraakt waren. In die omstandigheden oordeelden De Roock en zijn mannen dat het beter was ‘om de tydingen die wy van onse Colonien in de Westindiën hebben, spoedig in Holland over te brengen’.

Ook de terugreis ging gepaard met tegenslagen. Zo kampte het schip met lekkages en stormschade. Maar er was ook sprake van voorspoed. Op 30 april naderde boven Ierland een brigantijn, onderweg van Cork naar New York, de Eendragt. Om het schip kleur te laten bekennen hees De Roock een Deense vlag. De brigantijn antwoordde met een Engelse vlag waarop De Roock direct de Hollandse liet hijsen. Daarmee daagde hij het schip uit tot gevecht. De Roock gaf opdracht om één kanonschot naar de brigantijn te vuren, ‘maar in plaats van een schot, deed het Volk vier schoten met scherp uit, en souden de geheele laag afgeschooten hebben, indien niet met geweld door de Officieren het vuur gestuyt was’. De beschadigde brigantijn, het koopvaardijschip Diligence, gaf zich over. De Eendragt nam het in beslag, samen met de lading: 830 vaten bloem en meel en een paar botervaten.

Tussen eind mei en begin juni kwam de Eendragt opnieuw enkele malen in aanraking met Engelse kapers. De Roock liet meermaals de Diligence vooruit varen, waarop de Engelse schepen weer wegvoeren. Op 24 juni maakte opnieuw een Engels schip jacht op de Eendragt, maar zonder succes. Die avond om zeven uur kwam De Roock behouden aan op Texel. Met zijn verslag wilde De Roock aan Willem V onder andere aantonen ‘in wat voor gevaar de Commercie-Scheepen van de Republicq zyn, die zonder Convoy benoorden Engeland moeten passeeren’.

Zeeheld

Bij terugkomst in de Republiek werd De Roock onthaald als zeeheld. Hij werd gevierd, omdat hij, door het oog van de naald, behouden thuiskwam. Daarbij wist de kapitein ook nog een vijandelijk schip te veroveren. Dit was het eerste gekaapte Britse schip dat tijdens de Vierde Engelse Oorlog naar de Republiek werd gebracht. Ook slaagde De Roock deels in de opdracht die hij had meegekregen – zo was Suriname in staat van verweer gesteld en bleef daardoor de kolonie behouden voor de Republiek. Het was een onwaarschijnlijk succes en sprak enorm tot de verbeelding. Zo verscheen dat jaar her en der in de Republiek een pamflet met het Klinkdigt op den behoudene t’huisreize van den wakkeren scheepskapitein A. de Rook, geschreven door dichter D. van B.:

 

Toen ‘t roofziek Albion den Vriendschapsband versmeet,

Waar meê ‘t aan Neêrland wasm ten heiligsten, verbonden;

Toen de vereewde Vreê door Eng’land werd geschonden,

Dat, nydig op ons heil, reeds lang de lip verbeet;

 

Toen onze Koopvaardy de zwaarste rampen leedt;

De Britsche Roofharpy zig zat stal op de baaren,

Moest ons DE ROOK alleen naar Suriname vaaren,

En daar verkonigen d’onzalige oorlogskreet!

 

Was was dien wakk’ren Man toen, naar elk dagt, beschooren?

Hy scheen, in ieders oog, gewisselijk verlooren! –

Maar neen! – God zy geloofd! – Hy keert op onze reê!

 

Zeil uit, ô Neerlands Vloot! de Hemel dekt uw Kielen.

Ga ‘t schendig dievenrot op eige kust vernielen:

En breng, gelyk DE ROOK, ons Britsche pryzen mee!

Na de roemruchte zeereis bleef De Roock nog lang in leven. In het jaar van zijn reis commandeerde hij ook nog ’s Lands Oorlogsschip de Pallas. De buitgemaakte Diligence werd op 21 november 1781 in Harlingen geveild. De Eendragt verging op 1 januari 1782 op een zandbank voor het Vlie. De Roock werd in 1782 equipagemeester van de Friese Admiraliteit en betrok een dienstwoning naast de werf in Harlingen.

Op 26 september 1784 trouwde De Roock met Hendrina van Beucker. Vlagofficieren trouwden meestal op stand en zochten vaak een vrouw uit een geslacht van zeevaarders of kooplieden. Zo ook kapitein De Roock. Hij trouwde niet zomaar op stand, maar met een nazaat van de Friese zeeheld luitenant-admiraal Tjerck Hiddesz. de Vries. Zij kregen samen twee dochters en een zoon. Adriaan de Roock stierf in 1834 op 86-jarige leeftijd in zijn huis aan de Noorderhaven 102 te Harlingen.

Vergeten zeeheld

In tegenstelling tot de Friese zeehelden Auke Stellingerwerf en Tjerck Hiddesz. de Vries uit de zeventiende eeuw en de enige nog bekende Nederlandse zeehelden Jan Hendrik van Kinsbergen en Johan Zoutman uit de Vierde Engelse Oorlog, raakte De Roock langzaam maar zeker in de vergetelheid. Dat kan verschillende redenen hebben gehad. Zo had De Roock geen zeeslag geleverd en werden tijdens de Vierde Engelse Oorlog ook zeventiende-eeuwse aangehaald en vereerd.

Ook was het van groot belang bij welke admiraliteit de zeeofficier diende. Bij de Amsterdamse en Rotterdamse admiraliteit vergaarde bijna elke zeeofficier roem. Maar bij de admiraliteiten van het Noorderkwartier, Zeeland en Friesland bleek dit lastiger. Volgens historicus Ronald Prud’homme van Reine werden alleen de zeventiende-eeuwse Friese luitenant-admiraals Stellingwerf en Hiddesz. de Vries buiten hun provincie genoemd en waren zij de twee eerste en ook laatste zeehelden van Friesland. Maar ook De Roock werd buiten zijn provincie genoemd en werd in de Republiek gevierd als zeeheld.

De herinnering aan De Roock kan ook afgevlakt zijn door de turbulente tijden die volgden op zijn reis. Op het stadhouderlijk bewind volgde in stedelijke gebieden dat van de patriotten, waarna de stadhouder weer aan de macht kwam. Daarna stichtten de patriotten met hulp van revolutionair Frankrijk de Bataafse Republiek, die uiteindelijk werd ingelijfd in het Franse keizerrijk. In 1813 herkreeg Nederland onder leiding van de zoon van Willem V zelfstandigheid. Ook tegen al die veranderingen in een tijdsbestek van ruim dertig jaar lijkt de heldenstatus van De Roock niet bestand te zijn geweest. De Roock maakte zelfs nog de Belgische opstand van 1830 mee. Ontwikkelingen die elkaar snel opvolgen kunnen de herinnering aan een heldhaftige reis uit een vervlogen tijdperk naar de achtergrond dringen.

Dat in de historiografie maar weinig aandacht is geschonken aan de Vierde Engelse Oorlog is ook een belangrijke factor; met het wegzakken van die oorlog in de herinnering en geschiedschrijving kon ook De Roock eerder in de vergetelheid raken. Zijn heldendaad was nu eenmaal niet van dien aard dat hij de context van de betrokken oorlog kon overstijgen. 

Ook bood het opkomende, landelijke onderwijs minder aandacht voor figuren in de periferie van het nationale bewustzijn. Het zou interessant zijn hierbij na te gaan of Hollandse dominantie een stempel drukte op de vaderlandse geschiedenis.

Tot slot heeft De Roock zijn roem overleefd. Zeehelden die in het harnas stierven kregen vaak een graftombe of grafmonument en raakten ook daardoor bekender. Zeehelden die niet sneuvelden ‘werden op zijn best geëerd met een fraaie grafzerk,’ schrijft Jensen. Een dood als die van De Roock paste niet ‘bij een onverschrokken zeeheld’: hij stierf in 1834 vergeten in zijn huis in Harlingen, 53 jaar na zijn heldendaad.

Zeeridder

Zeeheldenverering is tegenwoordig niet zo vanzelfsprekend meer. Zo vroeg een journaliste van het Friesch Dagblad me of het nog wel gepast is aandacht te schenken aan een zogeheten zeeheld. Natuurlijk kun je en moet je de vraag stellen of we de daden van iemand ook nu nog wenselijk vinden.

Niettemin vrees ik dat dit een gesprek zonder eind is, tussen ‘doven’ uit andere tijden. Wat mensen toen belangrijk vonden, kunnen we nu heel anders wegen. En andersom: vroeger zouden mensen misschien hun wenkbrauwen optrekken over wat wij in onze tijd zo geweldig vinden. En in de toekomst is mogelijk ook maar weinig begrip voor wat wij nu gewichtig vinden.

Wellicht helpt het ons denken verder als we uitgaan van het algemeen belang dat Adriaan de Roock in zijn tijd diende, wat je nu ook zou denken van dat algemeen belang. De vraag is dan bovenal hoe hij zich op de keper beschouwd heeft gekweten van zijn taak.

In zijn publicatie Zeehelden noemt Prud’homme van Reine enkele kwaliteiten van een zeeheld, zoals het verrichten van ‘iets speciaals’. En Lotte Jensen spreekt van kwaliteiten als “dapper”, “nuchter” en “wakker”. Met zijn onwaarschijnlijke reis leverde De Roock een uitzonderlijke prestatie. Hij deed dat, in opdracht van de Friese admiraliteit, voor zijn vaderland. Hierbij ging hij tot het uiterste en deed hij dat met gevaar ook voor eigen leven.

Voor de kwaliteiten van een held zouden we ook te rade kunnen gaan bij onze grote historicus Johan Huizinga. In zijn Herfsttij der Middeleeuwen gaat Huizinga in op de kwaliteiten van een ridder. Hij verbindt de ridderidee onder andere met: dapperheid en roemrijke wapenfeiten, plichtsbesef, trouw, toewijding en vaderlandsliefde. Het zijn kwaliteiten die we min of meer ook toe kunnen schrijven aan Adriaan de Roock.

Zijn zulke kwaliteiten iets uit een grijs verleden en doen die er vandaag nog toe? Ik denk van wel. Ook nu hopen we immers dat mensen zich sterk maken voor het algemeen belang van onze samenleving, of ze nu op vredesmissie gaan, zich inzetten als politicus of als politieagent. Ook nu hopen we dat zij hierbij beschikken over grote persoonlijke kwaliteiten. In dat licht kan een zeeheld van toen ook nu nog tot onze verbeelding spreken.

Met dat inzicht loop ik dikwijls door de straten van het Haagse Zeeheldenkwartier. Achter mijn huis in deze buurt vind je de Van Kinsbergenstraat, en ook de Zoutmanstraat. Beiden zijn zeehelden uit de Vierde Engelse Oorlog. Maar naar een De Roockstraat, zeeheld uit dezelfde oorlog, zul je er tevergeefs zoeken. Nu is dat Den Haag. Zou niet Harlingen, thuishaven van de Friese admiraliteit, alsnog eer bewijzen aan deze ‘zeeridder’: met een straatnaam, een tentoonstelling of een plakkaat aan de Noorderhaven?

•••

Anna Verhoog is medewerker van kantoor. Ze studeerde Maritieme en Koloniale Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden. Haar masterscriptie Bewaar de laatste kogel voor jezelf handelt over hoe Indië-veteranen in hun egodocumenten over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) schrijven over en reflecteren op verminking tijdens de oorlog.

Dit artikel is gebaseerd op een lezing die Anna gaf tijdens het symposium ‘Friezen in de admiraliteiten van de Republiek in de Vroeg-Moderne Tijd’. Tijdschrift Fryslân publiceerde begin juni een artikel van Anna over de vergeten zeeheld.

 

 

Nieuwsarchief

Bart Olde Agterhuis aan boord van S&V

17 april 2024|

Bart Olde Agterhuis (1981) stapt als associé aan boord van Schinkelshoek & Verhoog (S&V). Hij is een ervaren bestuursadviseur en projectleider die vanuit verschillende rollen ...

Ondermijning van overheidswege?

16 februari 2024|

Demissionair minister Weerwind (Rechtsbescherming) heeft eind vorig jaar – in verband met het kennelijke cellen- en personeelstekort in gevangenissen - het plan geopperd tot gevangenisstraf ...