Waar is de nar voor het Binnenhof? stelde Gert Jan Verhoog zich afgelopen nazomer de vraag. Eén nar, die dapper en dwarsdenkend de strijd aanbindt met heersende opvattingen?
Verhoog zelf laat in diezelfde prikkelende bijdrage met tal van retorische vragen inzien dat we die ene persoon die in het hedendaags Den Haag de reputatie van nar geniet, een beetje het lot lijkt te treffen van Heroïx (FKA Abraracourcix), de personage uit de stripreeks Asterix: ooit als held op het schild geheven, maar gedragen door wankele dienders; daardoor zelf met de jaren ook niet altijd even standvastig meer, wat regelmatig tot valpartijen en andere ongelukjes leidt. Aan de grond zijn er de steeds terugkerende akkefietjes, in de eerste plaats met zijn eigen Bellefleur.
De nar is een pre-modern figuur uit tijden van feodalisme en absolutisme, een getolereerde dwarsdenker in een systeem dat verder geen tegenspraak duldt. In een modern democratisch systeem behoort een uitgebreid systeem van checks and balances dat dwarsdenken te faciliteren, ja zelfs te organiseren; de democratie is een politiek systeem dat tegenspraak vereist, moet dulden. Democratie leeft van het tegengeluid, zoals de Franse politiek filosoof Pierre Rosanvallon afgelopen jaren in verschillende publicaties heeft betoogd: bij democratie hoort contra-democratie. Niet van één nar, maar uit alle hoeken van de democratische gemeenschap.
Voor het uiten van tegengeluid is een vrije publieke ruimte waarin een kritisch en open debat gevoerd kan worden een eerste vereiste. Met recht en reden twijfelt Verhoog of die ruimte nog voldoende wordt gevoeld. Als politiek-publicitaire taboes, totale focus op beeldvorming en gebrek aan dualisme ‘het functioneren van het politieke debat (en ambtelijke voorwerk) frustreren, en politici dus hinderen om alles goed af te wegen, wat betekent dat dan voor de kwaliteit van politieke besluiten?’
De kwaliteit van het debat en de balans tussen verschillende parlementaire verantwoordelijkheden is een terugkerend thema in de overdenkingen van het functioneren van de Tweede Kamer. Sinds de jaren 70 – nog steeds resoneert de retorische vraag lam of leeuw? van toenmalig Kamervoorzitter Anne Vondeling – proberen generaties Kamerleden van onderop en binnenuit om de kwaliteit van het parlementaire debat inhoudelijk en structureel te versterken.
Binnenhofse ziekte
Keer op keer wordt vastgesteld dat politici, media en andere volgers vooral oog hebben voor de plenaire agenda, terwijl er ook zoveel belangrijk(er) werk in commissies plaatsvindt. Kamerleden leiden aan plenaire FOMO: daar gebeurt het, dus daar moet je zijn. De buitenwacht voedt die opvatting met de normatieve veronderstelling dat de belangrijkste afwegingen in ’s lands grote vergaderzaal gemaakt behoren te worden.
Deze fixatie op het plenum is weleens een ‘Binnenhofse ziekte’ genoemd, maar manifesteert zich net zo goed in andere parlementaire democratieën. Overal wordt de plenaire vergadering gekenschetst als de plek waar democratie en vertegenwoordiging gestalte krijgen, waar politici zich willen laten zien en horen, hun achterban willen bedienen en hun politieke merk willen neerzetten.[1]
Goedbeschouwd is het Nederlands parlement geleidelijk, zonder ooit heel duidelijk te kiezen, geëvolueerd tot mengvorm van een debatparlement (dat zich vooral als plenaire vergadering manifesteert) en een werkparlement (waar de commissies een centrale rol vervullen en over verregaande invloedsmogelijkheden beschikken).
Deze wat halfslachtige houding weerspiegelt zich ook in de Nederlandse debatcultuur. Plenaire vergaderingen zijn soms het toneel van hoogoplopende emoties en retorische pathos, dan weer van technisch-inhoudelijk overleg. Omgekeerd zijn vergaderingen van Kamercommissies, vanaf het moment dat deze in 1980 openbaar werden, steeds meer op mini-plenaire vergaderingen gaan lijken.
Is de verhouding tussen de plenaire vergadering en het commissiewerk hier dan wel het echte vraagstuk? Als de Tweede Kamer spreekt van een verstoord evenwicht, dan lijkt ze vooral te bedoelen dat er een scheve verhouding is ontstaan in het soort debat dat in de Kamer plaatsvindt.
Drie soorten debat
Op papier kent de Tweede Kamer een aantal verschillende vergaderarrangementen: een wetgevings- of begrotingsdebat, een gewoon meerderheidsdebat over een actuele kwestie, een spoeddebat, een interpellatiedebat, het Vragenuurtje, het commissiedebat, enzovoorts. Kijken we voorbij de procedurele inrichting naar wat er eigenlijk gebeurt in deze debatten, dan zien we dat er in de praktijk slechts drie smaken zijn:
- Constructieve wetgevings- en beleidsdiscussie
- Getuigenisdebat
- Politieke verantwoordingsdebat
De constructieve wetgevings- en beleidsdiscussie appelleert het meest aan het ideaalbeeld van een ‘deliberatief parlement’, dat wikt en weegt met oog op het algemeen belang. In dit type discussie draait het om de argumenten pro en contra. Uiteindelijk is ze gericht op output, want er moet wél resultaat behaald worden. In overdrachtelijke zin draagt de Kamer ermee uit: we gaan niet over een nacht ijs, iedereen is gehoord en we hebben de alternatieven overwogen. Dit type discussie doet zich hoofdzakelijk voor bij wetgevings- en begrotingsdebatten, plenair en in commissie. Kenmerkend is overigens dat in het laatste geval gesproken wordt van een wetgevingsoverleg – niet van debat.
Tegenover de rationele wetgevingspolitiek staat al sinds het midden van de negentiende eeuw de getuigenispolitiek. In het getuigenisdebat draait het primair om representatie. Niet het resultaat, maar het rechtstreeks aanspreken van de kiezer en het getuigen van met hen gedeelde standpunten staat voorop. Sinds de late jaren 1960 speelt dit type debat een belangrijke rol bij oppositievoeren.4 Systematisch de strijdpunten met het kabinet en andere partijen expliciteren schept politieke duidelijkheid en laat zien dat er alternatieven zijn voor de zittende macht. De algemene beschouwingen en het debat over de regeringsverklaring zijn typische getuigenisdebatten.
In het politieke verantwoordingsdebat vervult de Kamer bij uitstek haar controlerende functie. In dit type debat staat het functioneren van bewindspersonen of het kabinet als geheel ter discussie. In politieke verantwoordingsdebatten draait het om het afdwingen van informatie, om verantwoording, en ultimo om het trekken van conclusies. Interpellatie- en spoeddebatten, in theorie ook het Vragenuurtje, zijn typische verantwoordingsdebatten. Een ingelast ‘gewoon meerderheidsdebat’ of commissiedebat naar aanleiding van een incident of uitvoeringskwestie neemt eveneens vaak deze vorm aan. Ook dit type debat dient een belang dat de inhoud overstijgt: het laat zien dat de Tweede Kamer bereid is zich sterk te maken tegenover een onwillig of disfunctionerend kabinet.
Uit balans?
De zoektocht van de Tweede Kamer naar een beter evenwicht tussen plenaire en commissieactiviteiten, is in wezen een zoektocht naar een nieuwe balans tussen deze drie typen debat. Dat lijkt ook een zorg van parlementaire werkgroep-Van der Staaij, dat in haar rapport uit 2023 cijfermatig vaststelt dat de verhouding tussen wetgeving en controle op de plenaire agenda duidelijk is verschoven: ‘had het aantal wetgevingsdebatten voorheen de overhand, inmiddels worden aanzienlijk meer “controledebatten” gehouden.
De politieke realiteit is natuurlijk nog veel complexer. Vijftien fracties willen nogal eens van smaak verschillen, vaak ook in hetzelfde debat. Wat de één als kans ziet om constructief over wetgeving of beleid mee te spreken, ziet de ander als een mooie gelegenheid om een punt te maken richting de achterban. Sommige fracties maken van elk debat een getuigenisdebat. Onderwerpen die op papier uitnodigden tot een beleidsdiscussie kunnen alsnog uitmonden in een fel politiek verantwoordingsdebat, zo is ook het afgelopen jaar geregeld gebleken.
Is dat erg? Ja en nee. De inhoudelijke discussie, het gezamenlijk wikken en wegen, komt er onherroepelijk door in de knel. Maar ook als de Tweede Kamer zich hoofdzakelijk presenteert als publieke toezichthouder, als klachtenloket of als megafoon van het volksgevoel, vervult zij nog steeds belangrijke functies.
Wie treurig vaststelt dat de drang naar zichtbaarheid de positie van de Kamer als wetgever en medebeleidsbepaler verder uitholt, beweent vooral het verlies van een ideaalbeeld. Bijna dertig jaar na de verkiezingen van 1994, het eerste teken aan de wand dat de kiezer andere verwachtingen van politiek en parlement begon te koesteren, wordt het tijd dat ideaalbeeld eens te verlaten. Of beter, om een ideaalbeeld te omarmen waarin representatief theater en controlerend ‘hak-en-kraakwerk’ op zijn minst gelijkwaardig zijn aan zaken geregeld krijgen.
Daarvoor is het nodig dat getuigenis- en verantwoordingsdebatten meer status krijgen, ook procedureel. Niet als ‘verstoring’ van de Kameragenda of ‘ontsporing’ van een constructief beleidsdebat, maar als debatten met een eigen functie en een eigen tijd en plaats.
Tegelijkertijd is het óók nodig om de ruimte voor de constructieve wetgevings- en beleidsdiscussie te beschermen, en eveneens een duidelijke plek te geven. Nooit heeft de Tweede Kamer het aangedurfd om de knoop door te hakken en de Kamercommissie substantiële autonomie te geven, zodat deze zich naast de plenaire vergadering als zelfstandig podium kan ontwikkelen. Voor een goede balans in het type debat dat in de Tweede Kamer gevoerd wordt, zou dat wel het uitgangspunt moeten zijn. Ook voor het plenum schept dat de benodigde ruimte om meer eigen relevantie te krijgen.
Elders heb ik al eens een paar suggesties gedaan om de Tweede Kamer met kleine nudges in die richting te laten bewegen, zogezegd om de ‘innerlijke nar’ in het collectief los te maken. Met een coalitie die zich voortdurend op haar ongebondenheid beroept, moet daar toch momentum voor zijn – zou je geneigd zijn te denken.
Carla Hoetink is politiek historica en hoogleraar-directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen.
[1] Hanna Back, Marc Debus en Jorge M. Fernandes (red.), The Politics of Legislative Debates (Oxford 2021).
***
Lees meer uit de reeks ‘De nar van het Binnenhof’:
- Waar is de nar voor het Binnenhof? door Gert Jan Verhoog
- Wie is eigenlijk de nar van het Binnenhof? door Jouke de Vries
- Wat voor soort nar heeft het Binnenhof nu nodig? door Ronald Kroeze
Nieuwsarchief
De innerlijke nar in het collectief losmaken
Waar is de nar voor het Binnenhof? stelde Gert Jan Verhoog zich afgelopen nazomer de vraag. Eén nar, die dapper en dwarsdenkend de strijd ...
Leermeesters: “Adem in, adem uit en als je niks voelt, is het ook goed”
De eerste keer dat ik Paul Röttger zie is in 2001. Ik ben drieëntwintig jaar oud; net afgestudeerd aan de Hogeschool voor de Kunsten ...
Politieke lessen uit een oceaanoversteek
In de bibliotheek van een klein dorp op Martinique begeleiden vrolijke vogelgeluiden mijn laptop-getik. Ze hebben het naar hun zin in de tropische bomen waar ...
Neem de tijd in 2025
Nu het nieuwe jaar goed en wel op streek is, nemen we in onze rubriek Leermeesters graag een wijze raad mee uit de Achterhoek. ...
S&V Raadgevers: voor bestuurders
Soms heb je als bestuurder behoefte aan een goed gesprek met een raadgever die begrijpt waar je mee worstelt en die vanuit ervaring met je ...
Wat voor soort nar heeft het Binnenhof nu nodig?
Gert Jan Verhoog betoogde onlangs dat de politiek wel een nar zou kunnen gebruiken. Dat deed mij denken aan een boekje dat in 1993 uitkwam, ...
AI kan veel, maar is nog verre van mens
Mopperend werkte ik me door de Engelse vertaling van een recente schrijfklus heen. Eigennamen verkeerd vertaald, soms schijnbaar dingen niet begrepen, een enkele keer Louis ...
De nieuwe powervrouw van Brussel
Ursula von der Leyen, nu voor de tweede maal voorzitter van de Europese Commissie, staat bekend als keiharde tante en wordt door velen beschreven als ...
Het beloofde land bestaat niet
Verkrijgbaar bij Bol.com voor een schappelijk bedrag van €13,45: De Russen komen! Schrijver Mark Traa (1968) ontleende de titel van zijn paperback aan die angstkreet ...