“Vijftig jaar EVRM en nog steeds te laat”. Zo luidt de titel van een bijdrage die ik in 2000 schreef voor het boek “50 jaar EVRM”. Dit verscheen bij het 50-jarig bestaan van het in 1950 ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
In artikel 6 lid 1 van dit Verdrag staat dat een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van de strafzaak tegen hem, binnen een redelijke termijn,. Volgend jaar bestaat het Verdrag 75 jaar. Hoe staat het nu met die redelijke termijn?

Marcel van der Horst
© Robin Utrecht
De redelijke termijn begint te lopen vanaf het moment dat jegens de betrokken persoon een handeling is verricht waaruit deze in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen heeft een strafrechtelijke vervolging in te stellen. Dat is, bijvoorbeeld, het geval als de politie een inval in een woning doet, het huis doorzoekt en de bewoner arresteert en op het politiebureau als verdachte verhoort. De dag dat dit gebeurt kan als beginpunt van de redelijke termijn worden aangemerkt. Het eindpunt? Dat is de dag waarop de einduitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden, dus definitief vaststaat.
De termijn waarbinnen een strafzaak moet worden behandeld bedraagt per rechterlijke instantie doorgaans twee jaren. Die termijn kan ook langer zijn. De vraag of een termijn “redelijk” is wordt in de praktijk beantwoord aan de hand van de volgende criteria: (a) de complexiteit van de zaak, (b) de proceshouding van de verdachte en (c) de wijze waarop de strafzaak door het openbaar ministerie en de rechter is behandeld. In een ingewikkelde fraudezaak, met vertakkingen naar vele landen en een ontkennende verdachte, zal het opsporingsonderzoek door de politie en ook de berechting doorgaans langer duren dan in de strafzaak van de op heterdaad betrapte winkeldief. En tot slot, het openbaar ministerie en ook de gerechten (rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad) moeten hun organisatie zodanig inrichten dat een voortvarende behandeling van bij hen aanhangige strafzaken wordt bevorderd. Al dit soort aspecten spelen dus bij de beantwoording van de vraag of de berechting binnen redelijke termijn heeft plaatsgevonden een rol.
En wat als de redelijke termijn is overschreden? In de jaren tachtig werd die overschrijding op het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie afgewenteld. Overschrijding betekende dat het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard. De verdachte ging vrijuit en ontliep zijn of haar straf. Daar is eind jaren tachtig verandering in gekomen, in die zin dat de rechter, als hij constateert dat de redelijke termijn is overschreden, een korting toepast op de hoogte van de op te leggen geldboete, dan wel op de duur van de taakstraf of de gevangenisstraf. De rechter kan, zoals straks duidelijk wordt, in bepaalde gevallen ook volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Je zou verwachten dat de overheid sinds 1950 de verdragsrechtelijke verplichting om strafzaken binnen een redelijke termijn te behandelen stipt zou naleven en wel in die zin dat overschrijding daarvan nog slechts sporadisch zou voorkomen. De praktijk leert echter anders. We pakken er wat recente uitspraken bij. In 6 van de 17 op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken van de Hoge Raad van 17 juni 2024 en in 13 uitspraken van de 67 op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken in dezelfde week van de vier Gerechtshoven (Amsterdam, Arnhem-Leeuwarden, Den Haag en ’s Hertogenbosch) moest rekening worden gehouden met termijnoverschrijding. Dit is gedaan in de vorm van korting op de opgelegde straf. In een enkele zaak is volstaan met constatering van de overschrijding. Dat laatste gebeurde in de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2024 in de strafzaak tegen Richard de Mos. Het hof overwoog bij de motivering van de aan De Mos voor het lekken van zijn ambtsgeheim opgelegde (voorwaardelijke) geldboete onder meer:
“Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg is overschreden. In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 1 oktober 2019 toen een doorzoeking plaatsvond van de woning van de verdachte en zijn werkkamer in het stadhuis van de gemeente Den Haag. Het hof is van oordeel dat op dat moment voor het eerst vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft eindvonnis gewezen op 21 april 2023. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg overschreden met ongeveer 1,5 jaar.
Het hof volstaat met deze constatering. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete zal worden opgelegd. Daarnaast houdt het hof rekening met de omvang en complexiteit van het verrichte strafrechtelijk onderzoek. Voorts is sprake geweest van een relatief voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep.”
Wij moeten ook in 2024 nog vaststellen dat sinds de ondertekening van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden in 1950 de berechting van strafzaken niet binnen redelijke termijn plaatsvindt. Laat de nieuwe regering, die de rechtstaat hoog in het vaandel zegt te hebben, zich dit aantrekken!
Volgend jaar bestaat het Verdrag 75 jaar. Als er bij die gelegenheid weer een boek verschijnt met een artikel over de redelijke termijn, dan weet ik nog wel een titel…..
•••
Marcel van der Horst was van 1994 tot 2019 advocaat-generaal bij het gerechtshof te Den Haag en is nu raadsheer-plaatsvervanger in de gerechthoven Amsterdam, Leeuwarden en Den Haag. Deze bijdrage is geheel op persoonlijke titel geschreven.
Nieuwsarchief
Paul Rosenmöller: Wie was ooit de nar van het Binnenhof?
Wordt er een taboe doorbroken als je een ode brengt aan een voormalig collega als deze ook nog eens aan de andere kant van ...
Patrick Cammaert: Je blijft altijd verantwoordelijk
Bovenal in het militaire beroep zijn goed leiderschap en teamwork cruciaal. Leven en dood kunnen daarvan afhangen. Als een team verliest in de sport, ...
De NAVO als existentiële bedreiging
Op 24 en 25 juni vindt in Den Haag de veelbesproken NAVO-top plaats, die niet in de laatste plaats zal gaan over Oekraïne. De ...
S&V Raadgever Peter Mous: tien ICT-inzichten voor bestuurders
Achterin de middag gaat de telefoon: een bestuurder belt me die worstelt met ICT. Dat op zichtzelf hoeft geen verbazing te wekken. Al sinds ...
Kees van der Staaij: Een scheutje hofnar graag
De hofnar kon in oude tijden dingen doen die anderen niet zomaar konden: op een speelse manier kritiek leveren op de machthebber. Gert Jan ...
Taakstraf binnen muren van gevangenis als geloofwaardig alternatief
Bied de taakstraf voor iets minder lichte misdrijven aan binnen de muren van de gevangenis. De noodzakelijke geloofwaardigheid van deze straf kan zo voor ...
Justitie, en een kleine geschiedenis van het tekort
Komende week stemt de Tweede Kamer opnieuw over een motie die zich verzet tegen vervroegde vrijlating van gedetineerden wegens capaciteitsproblemen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen ...
Leermeester in onderzoek: het belang van vertrouwen en maatschappelijke relevantie
Van vliegtuigrampen tot treinongevallen, van industriële calamiteiten tot crises in de zorg – onderzoek naar dit soort voorvallen is belangrijk, maar geen exacte wetenschap. ...
De innerlijke nar in het collectief losmaken
Waar is de nar voor het Binnenhof? stelde Gert Jan Verhoog zich afgelopen nazomer de vraag. Eén nar, die dapper en dwarsdenkend de strijd aanbindt ...