Komende week stemt de Tweede Kamer opnieuw over een motie die zich verzet tegen vervroegde vrijlating van gedetineerden wegens capaciteitsproblemen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Onherroepelijke vonnissen moeten volledig ten uitvoer worden gelegd en de veroordeelde dient de opgelegde straf geheel te ondergaan, stelt de motie waarover de stemmen afgelopen dinsdag staakten. Een kleine geschiedenis van het tekort. En een suggestie voor een maatschappelijk geloofwaardig alternatief als ontbrekende schakel tussen de cel- en taakstraf.
Conflict van plichten
Van onlangs naar eerder: afgelopen maand, op 17 februari, maakte voorzitter Rinus Otte van het College van procureurs-generaal bekend dat het openbaar ministerie (OM) minder gaat dagvaarden en meer strafbeschikkingen gaat opleggen. Hij kondigde dit aan in een artikel onder de kop: ‘Het Openbaar Ministerie gaat strafbeschikkingen meer benutten’.[1] Voor lichtere, veel voorkomende criminaliteit is het uitgangspunt van het OM straks: strafbeschikking, tenzij. Lichtere misdrijven kan het zo afdoen met een geldboete of taakstraf. De celstraf is en blijft het monopolie van de rechter.
Het artikel is niet ontbloot van politieke-publicitaire marketing: ‘Het OM wil méér zaken afdoen en méér slachtoffers bedienen’, zegt Otte hierin. ‘In een tijd waarin we zelfs voor de lichtere delicten te lang moeten wachten op afdoening van de zaken en inmiddels nog langer op executie (uitvoering) van de straf, als deze al plaatsvindt, is het voor een geloofwaardige rechtstaat cruciaal dat er weer meer feiten worden opgespoord, vervolgd en afgedaan’.
De gewezen rechter Otte beargumenteert hiermee ook de rechtsprekende macht tegemoet te komen: ‘Ons nieuwe beleid, met vaker zelf straf opleggen en voor de veel voorkomende feiten minder dagvaarden, maakt het bovendien mogelijk dat er meer zittingscapaciteit wordt vrijgemaakt voor de zwaardere strafzaken. Zo maken we weer meer strafrecht mogelijk, met mate voor de lichtere misdrijven, en stevig voor de zware misdrijven’.
In het artikel stelt Otte dat de rechtspraak hem eigenlijk geen andere keuze laat dan te koersen op dit nieuwe beleid. Hij roept in herinnering dat de rechtsspraak in de herfst van 2023 ‘in een groot opiniestuk stelde dat vonnissen hoe dan ook dienen te worden uitgevoerd zoals ze zijn opgelegd. Gebeurt dat niet dan wordt het gezag van de rechter, en daarmee dat van de hele rechtsstaat, ondermijnd’.
Hij noemt het een conflict van plichten, want daar tegenover staat in zijn ogen de plicht ‘om het systeem zo in te richten dat dat ook daadwerkelijk kan’. Bij de bulk van de strafdossiers legt de rechter straffen op van hooguit een paar weken of maanden. Blijft het OM in die zaken ‘celstraffen vorderen dan worden de capaciteitsproblemen bij het gevangeniswezen nog groter en lopen de wachttijden nog verder op. Dan dragen we als OM alleen maar bij aan het probleem, en niet aan de oplossing’.
Otte wijst er bovendien op dat de tijd bij korte gevangenisstraffen vaak te kort is om een zinvolle begeleiding te kunnen bieden aan een gedetineerde. Maar terugdringen van de korte gevangenisstraf wil nog niet echt lukken, ondanks strafmodaliteiten als de voorwaardelijke straffen, geldboete, werkstraf, elektronisch toezicht en de OM-strafbeschikking (OMSB).
Daarom wil het College van procureurs-generaal nu de mogelijkheden van de strafbeschikking die het OM mag opleggen zonder tussenkomst van de rechter, ‘optimaal gaan benutten’. Maar is een korte gevangenisstraf zwaarder dan een taakstraf die het OM zelf op kan leggen? Volgens Otte kun je dat niet zeggen, want ‘hoe een ieder zijn straf ervaart of hoe zwaar de verschillende straffen uitpakken, weten we niet’.
Rechtspraak ‘niet te spreken’
Slechts twee dagen na publicatie van het artikel van Otte reageerde voorzitter Henk Naves van de Raad voor de rechtspraak op 19 februari 2025 als door een wesp gestoken: ‘De Rechtspraak is niet te spreken over het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie (OM) over de afhandeling van strafzaken’, opent het nieuwsbericht onder de kop: ‘Nieuwe aanpak OM bij afhandeling strafzaken schaft celstraf bij bepaalde misdrijven af’.[2]
Het bericht wekt de indruk dat ook de rechtspraak gevoel heeft voor het politieke-publicitaire sentiment. Naves meent: ‘Hiermee wordt de strafrechter buitenspel gezet en de rechtsstaat ondergraven. En het betekent dat een celstraf bij tienduizenden zaken feitelijk wordt afgeschaft. Dat is maatschappelijk niet uit te leggen’.
Naves wijst erop dat het hier gaat ‘om voor mensen ingrijpende delicten zoals mishandeling en woninginbraak. De rechter legt in dit soort zaken regelmatig een gevangenisstraf op. Bijvoorbeeld als er sprake is van recidive en een taakstraf of geldboete maatschappelijk niet meer op hun plaats zijn en de rechter gevangenisstraf, ook vanuit het perspectief van slachtoffers, daarom noodzakelijk vindt’.
Bovendien raakt de strafbeschikking van het OM ‘ook de openbaarheid van rechtspraak’. Iedereen kan komen kijken en controleren hoe het er in de zittingszaal aan toe gaat, met name ook journalisten, benadrukt het bericht. Naves: ‘Juist in het strafrecht is dit van het grootste belang, want hier staat een individu tegenover een machtig overheidsapparaat dat hem beschuldigt van strafbare feiten. De behandeling van een OM-beschikking is besloten, dus zonder publiek. De samenleving kan dan niet zien wat er achter de schermen wordt besproken. De maatschappelijke functie van openbaarheid ontbreekt volledig. Worden rechten voldoende beschermd? Dit kan het vertrouwen dat mensen hebben in de rechtsstaat schaden’.
Het bericht vervolgt: Door de strafrechter buitenspel te zetten en in feite de gevangenisstraf bij een groot aantal strafzaken af te schaffen, past het OM eenzijdig het straftoemetingsbeleid in Nederland aan. Het OM heeft de wettelijke bevoegdheid om zaken af te doen met een beschikking, daar willen wij ook niet aan tornen. Maar hier is meer aan de hand. Dit past niet binnen de rechtsstaat. Zo’n ingrijpende beleidswijziging kun je alleen nemen in overleg met de Rechtspraak, en bijvoorbeeld ook de politie en andere organisaties in de strafrechtketen’, vindt Naves. ‘Wij dringen daarom aan op zo’n gesprek, op zeer korte termijn.’
Het zijn respectabele argumenten waarmee Otten en Naves de degens kruisten. En het dilemma waarvoor zij zich over en weer gesteld weten, doet er evenzeer toe. Want zoveel is duidelijk dat het dispuut tussen beiden raakt aan de legitimiteit van de samenstellende delen van de rechterlijke macht en aan het vertrouwen in elk van deze delen afzonderlijk, in de som der delen en misschien ook in elkaar. Gisteren namen beiden deel aan een rondetafelgesprek hierover in de Tweede Kamer. Dinsdag 8 april gaat een verdeelde Kamer hierover in gesprek met minister van Justitie en Veiligheid David van Weel (VDD).
Geloofwaardigheid
Kern van de zaak lijkt hier intussen niet zozeer de allerindividueelste beleving van de straf door de veroordeelde als wel de geloofwaardigheid van de straf voor de samenleving. Aan het eind van de dag hebben geloofwaardigheid en vergelding zich nu eenmaal in zekere zin tot elkaar te verhouden, en hiermee een overheid die het zwaard niet tevergeefs draagt. Wellicht schuilt hierin ook de actuele worsteling van staatssecretaris Ingrid Coenradie (PVV) van Justitie en Veiligheid met het zo nodig voortijdig op vrije voeten stellen van gevangenen wegens capaciteitsgebrek.
Op het gebied van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, en overigens ook op dat van het vreemdelingenbeleid, lijkt de geschiedenis zich bij Justitie nog wel eens te herhalen. Otte wijst er in zijn artikel op dat het ‘conflict van plichten’ tussen het ‘correct en in z’n geheel uit te voeren’ van een opgelegd vonnis van de rechter en het zo inrichten van het systeem dat dat ook daadwerkelijk kan, al heel lang bestaat.
‘In de jaren zeventig was het cellentekort zo groot dat enkele tienduizenden straffen helemaal niet werden uitgevoerd en uiteindelijk − zoals dat heet − ter verjaring werden opgelegd’, haalt Otte op. En ook in de jaren tachtig stak het probleem van cellentekort de kop weer op. Hierdoor moest de zogeheten weg- of heenzend-Ovj (Officier van justitie) ook en vooral beslissen om de voorgeleide verdachte, die dus vers door de politie was aangeleverd, naar het Huis van Bewaring te sturen dan wel naar huis. Het leidde tot veel maatschappelijke onrust over bepaalde heenzendingen van niet-misselijk geboefte.
In de jaren negentig, toen het OM nog verantwoordelijk was voor de executie (sinds 2020 is dat de minister van JenV), moesten heenzend-Officieren van justitie opnieuw besluiten ‘welke gedetineerden eerder konden worden vrijgelaten indien het cellentekort daartoe noopte’, roept Otte in herinnering. Later was het opnieuw raak. Zo memoreert Arjan Klamer in de Volkskrant van afgelopen dinsdag: ‘Het cellentekort van dit moment is, door sluiting van diverse inrichtingen van DJI, een herhaling van de jaren rond 2000. Er waren te weinig cellen, met name in de huizen van bewaring’. Klamer was toen was plaatsvervangend directeur van een strafinrichting.
Coenradie staat met haar worsteling dan ook in een traditie. In de jaren negentig waren het de bewindslieden van Justitie, Ernst Hirsch Ballin (CDA) en haar verre voorganger Aad Kosto (PvdA), die hier in het kabinet Lubbers III (1989-1994) mee kampten. De maatschappelijke kentering klopte al jaren eerder bij Justitie aan de deur van een tijdgeest op retour, die in het opdoeken van alle gevangenissen een lovenswaardig streven zag.
Maar met het vele nieuws en ongenoegen over toenemende misdaad en een min of meer gebrekkige bestrijding ervan, drong die kentering in de samenleving stukje bij beetje ook door tot de burelen van Justitie. Vormfouten, vele heenzendingen en een reeks opzienbarende ontsnappingen joegen die omslag verder aan. Profilerende politici, magistraten en korpschefs kapitaliseerden deze ontwikkeling.
Aan het begin van die politieke kentering stond met name ook Tweede Kamerlid Hein Roethof (PvdA). Hij pleitte in de jaren tachtig niet alleen krachtig voor criminaliteitspreventie maar ook voor de aanpak van kleine of veel voorkomende criminaliteit. Roethof voerde dit pleidooi in een tijd waarin de spraakmakende gemeente, zeker ook in zijn eigen gelederen, minder vol was van dit vraagstuk. Mensen die zich zorgen maakten over criminaliteit kregen nog wel eens toegevoegd dat ze de verkeerde krant lazen.
Tijdens de kabinetten Lubbers I en II (1982-1989) kwamen er onder minister van Justitie Frits Korthals Altes (1982-1989, VVD) weer nieuwe gevangenissen bij. Terwijl die tegen het eind van de jaren tachtig de poort openden, bleek uit de vele duizenden heenzendingen dat er nog veel meer cellen nodig waren. In het voorjaar van 1992 moesten Hirsch Ballin en Kosto onder druk van politiek en publicitair tumult eerst nog hun toevlucht nemen tot een ‘noodverband’, waarbij ze soms steenoude gevangenissen uit de mottenballen haalden om de hoogste nood te lenigen.
Alternatieve sancties
De zogeheten Tussenbalans van het kabinet droeg ook staatssecretaris Kosto op bij te dragen aan bezuinigingen. Die leidden in zijn portefeuille onder andere tot het zo goed als wegsaneren van de penitentiaire reclasseringswerker. Kosto wilde in plaats daarvan de Reclassering een nieuwe toekomst bieden door in te zetten op een forse groei van alternatieve sancties, uit te voeren onder leiding van reclasseringsmedewerkers. Tegenover het ministerie van Financiën was dit ook een wenkend perspectief, want heel wat voordeliger dan het bijbouwen van nog meer kostbare detentiecapaciteit.
Maar alternatieve sancties kampten met een negatieve reputatie onder een breed publiek. Ze zouden soft zijn, en hiermee onvoldoende serieus te nemen zijn als alternatief voor de celstraf, moest Kosto constateren. In zijn beleidsoverleg vroeg hij me een andere naam te bedenken voor deze sanctie. Dat was in de tweede helft van mei 1992, mijn eerste weken op Justitie als woordvoerder en coördinator van een communicatieteam.
Alternatieve sanctie was als begrip minder toegankelijk voor een breed publiek. Ook om het punitieve karakter van alternatieve sancties meer tot uitdrukking te brengen, was wel duidelijk dat je in elk geval afscheid moest nemen van ‘alternatief’. Hieraan kleefde bovendien de connotatie van een ‘alternatief’ milieu, ideologisch minder ontvankelijk voor schuld en boete.
Een praktische overweging was bovendien dat het bij deze sancties doorgaans ging om minder zware delicten. Nieuwsberichten hierover beperkten zich veelal tot één krantenkolom. Het leek dienstig dat de nieuwe aanduiding zou passen op één regel van de kop boven zo’n berichtje.
Om toch ook het educatieve, reclasserende karakter van de sanctie, met de modaliteiten leer- en werkstraf, te accentueren, adviseerde ik ‘taakstraf’. Kosto zei het op zijn tong te proeven en ging ervoor. Van de kant van de VVD was er in de Tweede Kamercommissie voor Justitie minder enthousiasme voor dit ‘neologisme’. Deze fractie doorzag kennelijk de politieke intentie ervan maar zat nu eenmaal niet in de coalitie.
Met een nieuwe naam alleen is de geloofwaardigheid van een straf natuurlijk niet gefikst. Maar wat de taakstraf ook wind in de zeilen gaf, was het enorme cellentekort van die jaren. Tegen die achtergrond kwam ook een lobby voor privatisering op gang, voorzien van de nodige publiciteit. Hiervoor maakten vermoedelijk één of meer ondernemingen zich sterk met particuliere strafinrichtingen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. In debat met Henk Greven, directeur-generaal Delinquentenzorg en Jeugdbescherming op Justitie, pleitte Pim Fortuyn op bestelling ervoor het cellentekort tegen te gaan door een deel van de nodige groei uit te besteden aan private partijen.
Intussen maakte premier Ruud Lubbers (CDA) zich in 1993, een jaar voor de Kamerverkiezingen en aangevuurd ook door de Amsterdamse korpschef Eric Nordholt, sterk voor de komst van ‘kampementen’. Hierin moesten jonge criminelen een stevige heropvoeding krijgen. Ambtelijk bestond daar weinig steun voor, om niet te zeggen weerzin tegen, maar onder aanhoudende druk kwam het uiteindelijk toch tot een beperkt ‘kampement’, in Veenhuizen.
Werkzame detentie
Het gevangeniswezen is niet platweg een zaak van grootschalig ‘opkooien’. Er komt ook hoogwaardig beleid bij kijken, vastgelegd in rechten, wetten, verdragen en beleidsplannen. Hoewel er in het binnenland forse kritiek klonk op strafinrichtingen die al te comfortabel zouden zijn voor criminelen, genoot Nederland met zijn humanitair gevangeniswezen onder juristen in het buitenland een uitstekende reputatie.
Ook om steun te verwerven voor het bijbouwen van tal van strafinrichtingen begrepen de bewindslieden op Justitie dat zij aan de slag moesten met de heersende beeldvorming van het gevangeniswezen als luxe hotelketen op staatskosten. Minister Hirsch Ballin muntte toen persoonlijk de titel ‘Werkzame detentie’ voor de nieuwe beleidsnota met een actuele visie op het gevangeniswezen. Het eerste begrip wilde niet alleen tot uitdrukking brengen dat de organisatie voor ‘delinquentenzorg’ functioneert maar ook dat een veroordeelde tot een gevangenisstraf wat moet doen voor de kost.
Ook om het negatieve imago te logenstraffen dat je gemakkelijk de benen zou kunnen nemen uit de Nederlandse gevangenis, vond ik algemeen directeur Ben Lelieveld van de strafinrichtingen op Scheveningen bereid gastvrijheid te bieden aan de presentatie van de nieuwe beleidsnota door beide bewindslieden. Evenmin deed ik tevergeefs een beroep op hem journalisten binnen te laten door het mediagenieke poortgebouw.
Achter de monumentale poort uit de late negentiende eeuw, die nagenoeg niet meer in gebruik was, moesten de vele journalisten door een toen nog zeldzame scanstraat: zakken legen, schoenen uit en de riem af doen, waarna het fouilleren kon beginnen. Ze konden zo aan den lijve ondervinden dat een gevangenis geen comfortabele, lekke mand is. De presentatie van de beleidsnota vond plaats in een sober zaaltje van de gevangenis.
Een adviescommissie onder leiding van secretaris-generaal Rein Jan Hoekstra (CDA) van het ministerie van Algemene Zaken bepleitte in de nazomer van 1992 de bouw van twee volwaardige Extra Beveiligde Inrichtingen (EBI) om zo ontvluchtingen tegen te gaan. Met Kosto en Greven op bezoek in de Tijdelijke EBI te Vught bleek dat gevangenisdirecteur Paul Koehorst grondig studie had gemaakt van recente ontsnappingen. Hij had werkelijk aan alles gedacht om die te voorkomen. Vlak voor het in gebruik nemen van de TEBI liet een belangstellende staatssecretaris zich tijdens de rondleiding uitvoerig voorlichten door de directeur over alle maatregelen. Intussen maakte de topambtenaar zich nauwelijks hoorbaar zorgen om de internationale reputatie van het Nederlandse gevangeniswezen.
Parallel universum
Bij Justitie leek in zekere zin sprake van een parallel universum. Het gedachtegoed van de ‘jaren zestig’, min of meer aan het oog onttrokken door hoge muren, kon zich kennelijk langer handhaven in en over strafinrichtingen dan bij de politie, reclassering of zelfs de Justitiële kinderbescherming. Die stonden in elk geval al langer bloot aan de tucht van de openbaarheid.
Dat gedachtegoed heeft diepere wortels. In de negentiende eeuw kreeg met het overwaaien van het ‘Pennsylvania-systeem’ naar Nederland en vele andere landen, ook zielzorg een plaats in het gevangenissysteem. Vergelding en afschrikking stonden aan de basis ervan, met hoge muren en grimmige poortgebouwen als op Scheveningen. Dit systeem isoleerde gedetineerden onderling van elkaar. Eenzame opsluiting moest morele besmetting voorkomen, en inkeer tot de ziel en boetedoening stimuleren. Krankzinnigheid was niet zelden het gevolg.
De overheid liet de teugels van dit rigide systeem dan ook vieren. Vanaf de jaren zestig was er steeds meer oog voor het welzijn van justitiabelen die ‘aan de zorg van Justitie zijn toevertrouwd’. Aan beleidstafels op het departement was die tijdgeest in de jaren negentig nog manifest. Ambtenaren konden je toen op een wat plechtstatige, verheven toon zeggen dat het bij de celstraf uitsluitend dient te gaan om vrijheidsbeneming en dat er overigens geen enkel valide argument was om gedetineerden comfort te onthouden.
Onder beleidsambtenaren leek er sowieso een zekere verlegenheid te bestaan met het opsluiten van mensen. Vergelding als legitimatie hiervoor stond dan wel in de wet, maar gold in weldenkende kringen als een achterlijke, zo niet abjecte gedachte. Otte wijst er in zijn artikel op dat langere straffen meer structuur en regelmaat aanbrengen in het leven van een gedetineerde, met een stramien, dagritme en nuttige dagbesteding. In zijn ogen is straf dan ook zo ‘veel meer dan alleen boetedoen, meer dan alleen leedtoevoeging’.
Dat lijkt niet onaannemelijk maar zou je misschien dan ook in een andere omgeving aan kunnen bieden. In de gevangenis gaat een wereld voor je open, schoot me eens te binnen, slechts op bezoek in een strafinrichting. Maar eenmaal opgesloten word je daarbinnen doorgaans niet onmiddellijk een beter mens. Hoe dan ook viel op Justitie de vraag buiten de orde of, alle goede bedoelingen ten spijt, een ander argument voor celstraf dan vergelding uiteindelijk stand kan houden. Die orde binnen de muren van het departement stond intussen in toenemende mate op gespannen voet met de actuele publieke opinie.
Enkele losse verklaringen
Het verschil tussen de publieke opinie en dat parallel universum op Justitie frappeert onverminderd. Want wat zat er nu eigenlijk nog meer achter die discrepantie, nog los van het juridisch kader en van wat je ziet als plaats en rol van het gevangeniswezen in een rechtsstaat? Enkele losse verklaringen hiervoor die mee kunnen spelen en ik graag voor beter geef, bevinden zich wellicht veeleer op het sociaal-culturele vlak. Natuurlijk begint het dikwijls met mensen die zich proberen te verhouden tot hun werkomgeving en die oprecht goed willen doen. Dat brengt wellicht ook de behoefte met zich mee zorg te bieden aan justitiabelen.
Die werkomgeving heeft intussen alles te maken met een onder- en bovengeschikte orde waarin, weliswaar op gezag van wet en recht, de ene mens de ander veroordeelt en op laat sluiten. In een egalitaire samenleving kan ook dat enig ongemak met zich meebrengen, evenals een zoektocht naar een in zekere zin afgeleide, medemenselijke legitimatie van de celstraf.
Strafrecht stond voorheen lager in aanzien dan civiel recht. Een principaal van me bij het OM, die uit de hoogste regionen van de advocatuur kwam, zei later in de jaren negentig eens tegen me: ‘Je hebt juristen en meesters in de rechten. Bij het openbaar ministerie werken meesters in de rechten’. Advocaten deden strafzaken er eerder niet zelden Pro Deo bij. Dat was in een min of meer patriarchale samenleving tot ergens in de jaren zestig. In die samenleving namen zij met notabelen en maatschappelijke instanties vaak gewezen justitiabelen onder hun hoede of oefenden zij voogdij uit over jongeren die op het verkeerde pad terecht dreigden te komen. In de jaren tachtig moest Justitie eraan te pas komen om een specifieke strafrechtadvocatuur te stimuleren
Op Justitie was de aanduiding ‘penitentiaire inrichting’, eerst nog in beleidsproza, de correcte term en ‘strafinrichting’ van de straat, evenals gevangeniswezen of bewaarder en cipier al helemaal. Saillant detail in dit verband is trouwens dat penitentie staat voor boetedoening, en in actieve zin gaat dat toch wat verder dat vrijheidsontneming alleen.
Niettemin doen woorden ertoe, bij voorbeeld voor emancipatie van een metier, en ook om je met jouw professie te kunnen vertonen in de ‘bubbel’ van de eigen soort mensen. Beleidsambtenaren kwamen in elk geval meestal uit een beschermde omgeving van nette gezinnen. Na een academische studie belandden ze op Justitie. Een beleidsmedewerker die was aangewezen als penvoerder voor de nieuwe drugsnota, vertelde me dat ze zelf nog nooit in een coffeeshop was geweest. In het discours kunnen woorden ook een filter leggen op de rauwe werkelijkheid van Justitie, waarin je je persoonlijk misschien liever niet zou willen begeven. Ze kunnen ook deel uitmaken van de code waarmee je elkaar verstaat.
Intramurale taakstraf
Ruim dertig jaar later wil het openbaar ministerie nu dus het uitgangspunt hanteren van ‘strafbeschikking, tenzij’ voor lichtere, veel voorkomende criminaliteit. Het OM kan lichtere misdrijven zo afdoen met een geldboete of taakstraf. Intussen ligt een initiatief-wetsvoorstel voor om de zogeheten elektronische detentie (‘enkelband’) in het Wetboek van Strafrecht te verheffen tot zelfstandige, door de rechter op te leggen sanctie. Bij beide strafmodaliteiten is het de vraag of de samenleving ze ziet als een geloofwaardige vergelding, de achilleshiel van de rechtshandhaving. Zoals gezegd ben je er niet met een nieuwe naam; de vlag moet de lading immers dekken.
Ook in de jaren negentig kende het gevangeniswezen al open en halfopen strafinrichtingen. In een halfopen gevangenis kunnen gedetineerden met een lichte straf en gedetineerden aan het einde van hun straf onder voorwaarden weekeindverlof krijgen, begeleiding en voorbereiding op terugkeer in de maatschappij. De gevangenis biedt hiervoor opleidingen en/of werkplaatsen. In een open inrichting voor veroordeelden die hun straf er bijna op hebben zitten, moet de gestrafte door de week in de gevangenis verblijven. Buiten de open inrichting kan de justitiabele op werkdagen naar school of het werk gaan.
Spiegelbeeldig kwam omstreeks 1993 de rudimentaire gedachte bij me op een aanvullende variant van de taakstraf in te voeren: naast de al bestaande extramurale taakstraf in de buitenwereld een intramurale variant op werkdagen overdag binnen de muren van de strafinrichting, met ook in deze variant een stevige, zinvolle taak. Die intramurale taakstraf kan als ontbrekende schakel het punitieve karakter van de sanctie profileren, en hiermee de publieke geloofwaardigheid van deze straf. Ben je veroordeeld voor een iets minder licht misdrijf dan kun nog steeds in de maatschappij blijven leven zoals bij de extramurale variant, maar moet je wel je taakstraf vervullen binnen de muren van de strafinrichting. Het verlangt om te beginnen een goed gesprek tussen Naves en Otte om af te wegen welke instantie deze intramurale taakstraf op zou kunnen leggen.
Misschien kan staatssecretaris Coenradie intussen haar voordeel kan doen met de intramurale taakstraf. Terwijl het kabinet een wetsvoorstel hiervoor in voorbereiding neemt, moet het mogelijk zijn intussen ruime capaciteit klaar te maken voor deze variant. Er is veel expertise, zowel bij de Reclassering als bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Met een onorthodoxe benadering kunnen wellicht ook maatschappelijke organisaties en fatsoenlijke ondernemingen hierop inspelen.
Nu is de wereld van Justitie niet altijd even veranderingsgezind. Dat moet ergens ook de aard van het beestje zijn, wil het regels stellen en handhaven. Niet helemaal los daarvan staat, zoals gezegd, dat de geschiedenis zich nog wel eens wil herhalen bij Justitie. ‘Andere tijden’ is voor dit domein dan ook een betrekkelijk begrip. Bijkomend voordeel van déjà vu is dat je een eerdere gedachte van stal kunt halen.
Gert Jan Verhoog
[1] https://www.om.nl/actueel/nieuws/2025/02/17/het-openbaar-ministerie-gaat-strafbeschikking-meer-benutten [2] https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/Nieuwe-aanpak-OM-bij-afhandeling-strafzaken-schaft-celstraf-bij-bepaalde-misdrijven-af.aspx?pk_campaign=redactie&pk_medium=e-mail&pk_source=nieuwsbrief&pk_keyword=nieuwsbrief
Nieuwsarchief
Paul Rosenmöller: Wie was ooit de nar van het Binnenhof?
Wordt er een taboe doorbroken als je een ode brengt aan een voormalig collega als deze ook nog eens aan de andere kant van ...
Patrick Cammaert: Je blijft altijd verantwoordelijk
Bovenal in het militaire beroep zijn goed leiderschap en teamwork cruciaal. Leven en dood kunnen daarvan afhangen. Als een team verliest in de sport, ...
De NAVO als existentiële bedreiging
Op 24 en 25 juni vindt in Den Haag de veelbesproken NAVO-top plaats, die niet in de laatste plaats zal gaan over Oekraïne. De ...
S&V Raadgever Peter Mous: tien ICT-inzichten voor bestuurders
Achterin de middag gaat de telefoon: een bestuurder belt me die worstelt met ICT. Dat op zichtzelf hoeft geen verbazing te wekken. Al sinds ...
Kees van der Staaij: Een scheutje hofnar graag
De hofnar kon in oude tijden dingen doen die anderen niet zomaar konden: op een speelse manier kritiek leveren op de machthebber. Gert Jan ...
Taakstraf binnen muren van gevangenis als geloofwaardig alternatief
Bied de taakstraf voor iets minder lichte misdrijven aan binnen de muren van de gevangenis. De noodzakelijke geloofwaardigheid van deze straf kan zo voor ...
Justitie, en een kleine geschiedenis van het tekort
Komende week stemt de Tweede Kamer opnieuw over een motie die zich verzet tegen vervroegde vrijlating van gedetineerden wegens capaciteitsproblemen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen ...
Leermeester in onderzoek: het belang van vertrouwen en maatschappelijke relevantie
Van vliegtuigrampen tot treinongevallen, van industriële calamiteiten tot crises in de zorg – onderzoek naar dit soort voorvallen is belangrijk, maar geen exacte wetenschap. ...
De innerlijke nar in het collectief losmaken
Waar is de nar voor het Binnenhof? stelde Gert Jan Verhoog zich afgelopen nazomer de vraag. Eén nar, die dapper en dwarsdenkend de strijd aanbindt ...